Skip to main

Zoek in woordenlijst

Content taal

Concept information

actoren en organismen > actorrollen > cisterciënzers

Voorkeursterm

cisterciënzers  

Heeft breder begrip

Alternatieve term

  • cisterciënzer

Toelichting

  • Reguliere orde, uitgaande van de benedictijnenabdij Citeaux in Bourgondië, waarvan de abt Robert de Molesmes als de stichter (1093) geldt. Zij verspreidde zich weldra over geheel Europa. Haar abdijen waren, anders dan bij de benedictijnen, niet geheel zelfstandig maar ondergeschikt aan Citeaux. Bij voorkeur koos de orde voor haar stichtingen afgelegen oorden waar ontginningsarbeid te verrichten viel m.b.v. lekenbroeders (conversen). Voor de lekenbroeders werden een afzonderlijke refter en dormter in het klooster opgenomen en werd in de kloosterkerk een afzonderlijk koor ingericht. De grote vertolker van haar strenge beginselen was de H.Bernardus, abt van Clairvaux (1091-1153). Hij bekritiseerde o.a. heftig de weelderige bouw en overdadige versiering van de cluniacensische kerken ( Cluny). bouwkunst. De cisterciënzers hebben geen eenvormige stijl geschapen. Uit hun beginsel van eenvoud (overigens spoedig niet al te streng gehandhaafd) vloeide een bouwpraktijk voort die hun stichtingen, m.n. hun kerken, een aantal verwante trekken gaf. Deels zijn die ontleend aan de Bourgondische romaanse bouwkunst, ten dele gaat het om modificaties hiervan, b.v. wat de overwelvingen betreft. In zekere zin heeft dat hen tot verspreiders van de vroege gotiek in Europa gemaakt.Ook voor hun bouwactiviteiten maakten de cisterciënzers gebruik van de diensten van lekenbroeders. Constructies waren een product van de inventiviteit van de leden van de orde. Voor bouwwijzen en materialen van de muren en de vormgeving werd doorgaans de traditie gevolgd van de streek waarin werd gebouwd. Als kenmerken van de cisterciënzertrant kunnen worden genoemd:–plattegrond en opbouw van de kerk: een langgerekt schip (i.v.m. de talrijke conversen), een weinig diep rechtgesloten koor. Ter weerszijden rechthoekige kapellen die door lessenaardaken gedekte uitbouwsels aan de transeptarmen vormden. Een westpartij met toren en een narthex of galilea ontbreken.–overwelving: hun zakelijk constructief inzicht leerde de bouwmeesters van de cisterciënzers reeds spoedig de voordelen van het kruisribgewelf. Dat kon zijn op de manier van de Normandische romaanse bouwkunst (zoals b.v. in Engeland) of zoals in het Île de France. Op het vasteland geven zij de voorkeur aan pijlers i.p.v. zuilen als dragers van scheibogen. De gewelfdragende schalken laten zij graag oprijzen van kraagstenen die op enige hoogte geplaatst zijn. De ribprofielen zijn zeer eenvoudig.–versiering: eveneens sober. De kapitelen missen rijk sculpturaal ornament, in overeenstemming met Bernardus’ afkeur van ‘gedrochten, lelijke apen, monsterlijke centauren’. In verscheidene streken hebben de cisterciënzers zelfs een kapiteel gepropageerd dat alleen uit een onversierde korf onder een afgeschuinde dekplaat bestaat. Deze orde heeft ook bij het verspreiden van de glasschilderkunst buiten de grote cultuurcentra een belangrijke rol gespeeld. In 1134 bepaalde het Generaal Kapittel dat alleen ongekleurd glas mocht worden gebruikt, zonder afbeeldingen van personen. In 1240 werd het voorschrift herhaald, met de beperking dat abdijen die eerst tot een andere orde behoorden hun gekleurde glas mochten behouden. De cisterciënzers werden door deze bepalingen meesters in het ontwerpen van geometrische en bladrankversieringen.De oudste cisterciënzerstichtingen in Nederland bevonden zich in de Friese streken, waar wegens landaanwinning veel te doen viel. Zij gingen uit van de Bourgondische moederkloosters. In 1165 werd de abdij Klaarkamp bij Rinsumageest gesticht. Hiervan stammen o.a. Bloemkamp bij Bolsward (1191) en de St.-Bernardsabdij van Aduard (1193). Het materiaal was hier baksteen, zoals bij zoveel andere fundaties in dit gebied. Ook in Zeeland bestonden betrekkingen met Clairvaux, zij het dat de filiatie over de Vlaamse abdijen Ter Duinen bij Koksijde (1107) en Ter Doest bij Lissewege (1175) liep. In andere delen van Nederland werden cisterciënzerkloosters gesticht vanuit Duitsland, o.a. van Heisterbach aan de Rijn (1189) en van Camp bij Düsseldorf (1122), welke abdij de moeder was van het Munster van Roermond (1220). Het laatste behoorde tot een vrouwenklooster, waarvan de orde er in de Nederlanden 85 had. Daaronder was ook Bijloke te Gent met haar door een driedelig houten tongewelf overdekte ziekenzaal uit ca. 1255. De kerk van Loosduinen bij Den Haag is een restant van een cisterciënzerinnenklooster, dat voor 1220 werd gesticht door de graaf en gravin van Holland. In veel van deze kerken waren adellijke personen begraven. (Haslinghuis)

hasConceptStatus

hasSource

URI

https://data.cultureelerfgoed.nl/term/id/cht/7b5802ca-2033-4754-8f56-a01a98c4ed33

Download dit concept:

RDF/XML TURTLE JSON-LD Gemaakt 05-10-2016, Gewijzigd 17-03-2017